Eigen sop

Het kruis

Het uitklapbare opstapje van de bibliobus is wankel. Ik zet er mijn voeten stevig op. De bovenste trede bestaat uit een rooster, dat het modder van de schoenen buiten houdt.

We hebben een gezinsabonnement genomen, nadat de boeken uit de kerkbibliotheek zijn verkocht voor een kwartje per stuk en de niet verkochte exemplaren aan de school zijn gegeven.

De bus komt voor mij als een buitenaards luchtschip tweewekelijks ons dorp binnen. Op het Kaatsplein blijft het een paar uur staan, om daarna door te gaan naar het naburige dorp.

Twee weken duren lang en dus zorg ik ervoor dat ik altijd het maximale aantal van drie boeken meeneem.

Voor mijn moeder moet ik soms een streekroman meenemen, of moet ik het boek verlengen dat ik twee weken eerder voor haar heb meegenomen. Ze is er dan niet aan toegekomen. Als ik de mijne uit heb, lees ik soms stiekem in haar boek als zij boven staat te strijken. Ze neuriet dan zachtjes ‘Als ik in gedachten sta, bij het kruis op Golgotha’.

In de bus zitten de beide bibliothecaressen aan een in- en uitklapbaar tafeltje. De één heeft een keurig permanentje en een interessant brilletje. Het parelkettinkje om haar hals verraadt dat ze uit een milieu komt dat zich grootmoedig wil inzetten voor de ontwikkeling van de plattelandsbevolking. Iets met de ‘vaart der volkeren’, ook al doet de snelheid waarmee ze haar handelingen verricht daar geen recht aan.

Ze heeft een goeie aan mij. Het is dat de collectie zo nu en wordt ververst, anders zou er voor mij niets anders op zitten dan de boeken een tweede of derde keer lezen.

De andere bibliothecaresse heeft sluik, kortgeknipt haar, ze draagt een grijze twinset, een donkerblauwe plooirok en daaronder omvangrijke donkerbruine veterschoenen van het type dat mijn moeder ‘gezondheidsschoenen’ noemt. Op haar bovenlip steken enkele vinnige haartjes hun kop op.

Zij is degene die straks met een ferme klap op het datumstempel het oordeel velt dat de door mij uitgekozen boeken twee weken lang voor mij zijn.

Met mijn hoofd schuin loop ik langs de rijen boeken van de afdeling ‘Jeugd’. De meeste titels ken ik al. Geleidelijk beweeg ik in de richting van de afdeling ‘Volwassenen’. Vlug kijk ik of de parelketting en de plooirok op mij letten. Gelukkig, vrouw Dijkstra komt binnen met wie ze een uitvoerig gesprek beginnen over het fijne lenteweer en de stand van de landerijen, de sneeuwklokjes, de  krokusjes en de al druk in de weer zijnde vogels in ‘deze tijd van het jaar’.

Ik grijp snel naar het boek dat al eerder naar mij had gelonkt. Ik wacht tot vrouw Dijkstra haar boeken heeft laten verlengen en met een ‘Nou, goeie hoor!’ de bus verlaat.

Ik schuif mijn boeken op het tafeltje voor de plooirok. Ze bekijkt de boeken met een zuinig strak getrokken mondje, en drukt haar stempel met een goedkeurend knikje in de boeken.

Snel pak ik ze van het tafeltje. Maar de plooirok zegt: ‘Wacht eens even…’

‘Dit is niet een jeugdboek, dit kunnen we niet aan je uitlenen’.

Het parelkettinkje kijkt op van de precisie-exercitie waarmee ze de boeken in de rekken ordent. De plooirok houdt het boek omhoog. De parelketting schudt haar hoofd.

De vaart der volkeren stokt.

‘Het is voor mijn moeder, ik haal wel vaker boeken voor haar’. Mijn wangen zijn laffe verraders.

‘Dan moet je maar zeggen dat ze dit boek zelf moet komen halen. Dit soort boeken geven we niet mee aan minderjarigen’.

Ze haalt een kruis door de eerder gezette stempel.

Ik loop het achterlijke trapje af, met de twee boeken waar ik geen zin meer in heb. Ik schaam me voor mijn wangen, die rood zijn gebrandmerkt door de bewoners van het luchtschip.

 

‘Ik heb nog nooit iemand gezien die zoveel leest als jij, Sietske’. Onze knecht zit aan de tafel met pluchen kleed en roert lang en luid met zijn lepeltje in zijn koffiekopje. Het leidt me af. Hij doet het altijd. Ik lees de zinnen in mijn boek elke keer opnieuw, in de hoop dat het roeren stopt.

‘Welk boek lees je eigenlijk?’

Mijn vader kijkt naar me en herhaalt zijn vraag. Ik kleur. Om de kaft van het boek heb ik krantenpapier gevouwen, zodat de omslag niet zichtbaar is. Mijn moeder zwijgt.

‘Ach, zo maar een boek’, zeg ik.

Maar dat antwoord voldoet niet. Mijn vader komt mijn kant op, pakt het boek uit mijn handen, en rukt het krantenpapier er af.

‘Hoe kom je hier aan? Wat is dit voor nieuwlichterij?’

‘Ik mocht het kopen van moeder’.

Hij kijkt vragend naar mijn moeder. Die knikt.

‘Maar dat kunnen we niet hebben, geen sprake van dat dit in mijn huis gelezen wordt. Dit gaat onmiddellijk het vuilnisvat in en komt er niet meer uit.’

Hij loopt naar de bijkeuken en komt als een ridder terug van zijn kruistocht.

De knecht zit wat besmuikt te lachen en roert nog driftiger in zijn kopje, ook al is de suiker al lang opgelost.

Als de koffie is opgeslurpt, loop ik naar de bijkeuken. Achter het keukenraam doet mijn moeder alsof ze niets ziet. Ze had het boek aangeschaft bij de boekenclub. Het was de keuze van de maand. Ze had het zelf nog niet gelezen, maar was wel nieuwsgierig, zei ze.

Die avond kijken we televisie. Mijn vader zit de boekhouding te doen, en let niet op het beeldscherm. De VPRO is niet zijn omroep. Zelfs de NCRV vindt hij tegenwoordig ‘te licht’ en hij denkt erover om lid van de EO te worden. Daar gaat het tenminste nog over het verzoenend lijden aan het kruis.

Op het scherm spreekt een dokter in een witte jas over mannenproblemen. Het woord ‘erectie’ valt. Mijn vader kijkt op. ‘Wat is dat? Erectie?’

Mijn moeder vraagt wie er nog een kopje thee wil.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *