Eigen sop

Jeugdige geuren

Mijn eerste blokfluit, met mijn moeder gekocht in Harlingen, die geur van lichtbruin hout en olie, die mooie kleur en het schoonmaakborsteltje en het zelf genaaide zakje waarin alles zo goed past en waar mijn initialen op zijn geborduurd. En mijn eigen blokfluitlessen bij mijn immens geliefde juf Postma. Mijn voorbeeld, mijn heldin, mijn warme hand naar een mooie toekomst. Ze rook altijd naar zeep en gaf geduldig les in ‘blokfluit spelen’. De eerste opgave was die niet te laten piepen, maar te laten ruisen. Als de zee. De zee van mogelijkheden.

De troostvolle geur van het begierde weiland achter huis. De geur die me doet aarden: het is goed, het is stil, het moet zo zijn, alles gaat door. De zware grond krijgt levenssappen voor de volgende golf van jong groen.

De zoutzoete geur die vrouw Scheltema tevoorschijn toverde als ze de doos met drop en snoep op de kleine toonbank schoof. De stuiver of het dubbeltje in onze hand bepaalde wat we konden kiezen. Een grotere of een kleinere heerlijkheid. De sigaren, de sigaretten, de shag en alle papierwaren hielden even hun adem in, totdat de keuze was gemaakt. En de doos weer verdween onder de toonbank. En de buit lag lonkend in mijn hand, me op weg naar huis dwingend tot een nieuwe keuze: eet ik het nu al op of bewaar ik het voor straks?

De geur van donker bier op een warme zomermiddag, als teken dat het nu ‘best een keer mag’: bier drinken, omdat het zo warm is. En een donkerrood geurend ijsje halen met geld van Pake, een dubbeltje bijna stiekem in onze handen gedrukt. ‘Niet tegen Beppe zeggen, haal maar een lekker ijsje, want het is vandaag zo warm’. En het leven is licht en gemoedelijk.

De geur van het flesje cassis, dat ik eens per jaar mocht kopen aan het buffet in de zaal waar het muziekkorps de jaarlijkse uitvoering had. Spanning, buikpijn bijna, rode konen van inspanning en slaap. Het rietje in het flesje beloofde het genot van het prikkelende vocht. Het sap van het eens-per-jaar-genoegen van de muziekuitvoering. Wekenlang geoefend op de bügel en in kostuum verschenen op de avond, in zwarte rok en witte bloes en een nette haarband in het haar. De meest opwindende avond van het jaar. Muziek die voert naar een wijdere wereld.

De geur van groentesoep op het petroleumstel bij Pake en Beppe op zondagochtend. Tussen de koffie na de preek en de zondagsmaaltijd in: een bezoekje aan huize Linquenda. ‘Alles is tijdelijk’, betekende dat. Zo ook het zondagse bezoek. De wandeling terug naar huis. Ik, altijd licht huppelend om de snelle, fiere tred van mijn vader bij te benen. Op weg naar onze eigen groentesoep en vanillepudding, met daar tussenin iets van groenten en vlees, dat ik waarschijnlijk wel weer niet helemaal op zou kunnen eten. Ik bleef op alles te lang kauwen en kreeg het niet door mijn keel. En vooral wat ‘groot-en-sterk’-makend was, lustte ik niet. Ik zou wel nooit groot en sterk worden.

De geur van de schort van mijn moeder, als ze me tegen zich aan drukte, omdat ik was gevallen en moest huilen en zo mijn, door gekrenkte trots opwellende, tranen ergens aan kwijt kon. De geur van het dagelijkse huishoudelijke werk, vastgekoekt aan de schort van mijn moeder. De geur van het immer onvoltooide werk van een huisvrouw en moeder in de jaren zestig.

Geuren van mijn jeugd, die sterker worden naarmate ze langer zijn vervlogen.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *